Relatief pronomen

Opdracht 1

Lees de zinnen. De zinnen zijn gecombineerd tot één zin. Wat is het juiste relatief pronomen om de zinnen te verbinden?



Opdracht 2

Maak de zinnen af met een passende relatieve bijzin. Kies uit de zinnen boven de opdracht. Je kunt ze verslepen om een goede zin te maken. We bespreken hierna de grammatica van de relatieve bijzin.

Opdracht 3

Kies het juiste relatieve pronomen en sleep het in de zin.

Opdracht 4

Je krijgt een paar zinnen. Sleep het juiste relatieve pronomen in de zin. Let op of je met een object, een persoon of een locatie te maken hebt.

Opdracht 5

Je krijgt een paar zinnen. Nu moet je het juiste relatieve pronomen invullen. Wat is logisch?