Je krijgt 3 vragen met een paar zinnen. De prepositie die bij het verbum of bij het substantief hoort, ontbreekt. Vul de juiste prepositie in.
Ben je klaar? Bespreek de vragen met je medecursist. Antwoord ook weer met de verbinding.
Voorbeeld
Cursist A: Ben jij ook zo gek op stroopwafels?
Cursist B: Nee, ik ben niet gek op stroopwafels.